"In de plenaire vergadering van de CEN/TC 287 heeft Nederland voor het besluit gestemd om te onderzoeken wat de consequentie is van een ‘dormant’-status van de Europese technische commissie geo-standaardisatie. Dit na een intensieve discussie over ambities en haalbaarheid, idealisme en realisme, maar ook over succes en mindere glorie. Waarom niet het licht uit doen als al het goede werk gedaan is" blogt Paul Janssen in Geo-info.
De technische commissie (tc) geo-informatie van de Europese Standaardisatie Organisatie (CEN/TC 287) kent een interessante geschiedenis. In 1991 werd het opgericht als eerste internationale standaardisatieplatform voor overheden op het gebied van geo-informatie. Dit voorbeeld werd in 1994 door ISO op mondiale schaal overgenomen. In de daaropvolgende jaren overvleugelde ISO/TC 211 al snel het Europese werk waarna, in goed overleg en op rationele gronden, de werkzaamheden van TC 287 in 1999 werden stilgelegd en de status ‘dormant’ werd aangevraagd.
INSPIRE
In 2003 werd de tc weer opgericht. Toen in 2002 in Brussel plannen werden gemaakt voor een Europa-breed informatiesysteem over het milieu, INSPIRE, stond geo-standaardisatie weer hoog op de agenda. Als antwoord op de grensoverschrijdende milieuproblematiek moest alle relevante milieuinformatie nationaal en internationaal beschikbaar komen, zo was de gedachte. Een geo-informatie-infrastructuur als technisch en organisatorisch datanetwerk over alle EU-lidstaten heen. Dat leidde ertoe dat de TC 287 weer bij elkaar kwam, waarbij in Delft nog eens de noodzaak werd uitgesproken voor een Europese organisatie voor geo-standaarden. Niet in competitie met de ISO/TC 211, maar voor Europese profielen op internationale standaarden.
Onder voorzitterschap van Nederland heeft de tc daarna onder meer het profiel voor metadata en netwerkservices uitgewerkt en is het rapport ‘CEN/TR 15449: Standards, specifications, technical reports and guidelines, required to implement Spatial Data Infrastructures’ verschenen. Het laatste is een richtinggevend document waarin de samenhang van standaarden voor een informatieinfrastructuur werd uitgelegd. Een rapport dat in tal van landen, ook in Nederland, is gebruikt als standaardisatieraamwerk.
Heden
Inmiddels zijn we zo’n twaalf jaar verder. De setting is geheel anders dan in 2003. Waar destijds een tiental landen het voortouw nam om gezamenlijk ideeën, capaciteit en ervaringen te delen, en daar andere landen in mee te nemen, is er nu het gevoel dat die opdracht af is. Of dat dit spel niet meer op Europees niveau gespeeld hoeft te worden.
Als de vraag over stoppen of doorgaan zo concreet op tafel ligt, dan wordt het moeilijk om idealisme, realisme en pragmatisme van elkaar te scheiden. De tc komt vooral bij elkaar om ervaringen te delen. Niet zozeer over de ontwikkeling van standaarden, maar vooral over implementatie ervan. Noorwegen is geïnteresseerd in de Nederlandse PDOK. Nederland in de Engelse linked datatoepassing of de Duitse registertoepassingen. Een community met passie die ervaringen deelt. Maar we moeten constateren dat dit inmiddels ook zonder de technische commissie kan.
Meer dan vroeger is er nu samenwerking in andere verbanden. Zoals de INSPIRE MIG (Maintenance and Information Group), het ARENA project, ELF (European Location Framework) of EULF (European Union Location Framework). Maar implementatie voelt toch anders dan standaardisatie. Ergens moeten er afspraken en resultaten geborgd worden. Daar ligt een taak van de tc: het borgen van project- en onderzoeksresultaten op Europees niveau. Denk daarbij aan de EU-gefinancierde projecten uit het huidige Horizon2020- en het voormalige FP7-programma. Daarin komt toepassing van geo-standaarden veelvuldig voor. Niets lijkt logischer dan een Europees platform waarin resultaten bij elkaar komen, gedeeld worden en teruggekoppeld worden naar standaarden of aanpassingen daarvan. Dat heeft er inmiddels toe geleid dat de tc een databank heeft opgesteld voor het rapporteren van resultaten van Europese- en nationale projecten. Ik betwijfel echter of dat in de huidige setting kan functioneren.
Vrijwilligerswerk
Het onderhouden van de technische commissie, en van internationale standaarden in algemene zin, is vrijwilligerswerk. Een tc heeft geen budget en is afhankelijk van de bijdrage in capaciteit van de deelnemende landen. Een tijd lang heeft INSPIRE, en dan met name de uitvoerende organisatie JRC, geholpen met middelen. Nu de INSPIRE ‘implementing rules en guidelines’ zijn uitgerold, heeft de JRC de bal teruggelegd bij de tc. Van haar wordt nu verwacht dat zij zelf met een business case komt, waarbij ze uit moet kunnen leggen wat haar bestaansrecht en toegevoegde waarde is. Maar wat gebeurt er niet als de tc niet bestaat? Gezien de activiteiten die in de afgelopen drie jaar zijn ondernomen, en de beperkte middelen die daarvoor beschikbaar waren, verwacht ik geen grote kans op een sterke business case. Ook verwacht ik niet dat er een groot gat valt in de samenwerking op het gebied van standaardisatie. Voor de versterking van Europese samenwerking tussen projecten zou het wel jammer als de tc verdwijnt. Maar heb je daar per sé een tc voor nodig? En zo ja, wie zou dat moeten trekken?
Sinds 2003 is er in het geo-standaardisatieveld veel veranderd. Naast ISO en CEN is ook OGC een zeer actieve arena geworden, net als W3C. Geo-informatie is ook minder een niche dan tien jaar geleden. Inmiddels is het onderdeel van de e-overheid en van de Digitale Agenda van Europa. Met die toegenomen activiteiten is er minder tijd voor de verschillende onderdelen en moeten er pragmatische keuzes worden gemaakt. In die veranderde wereld is het duidelijk dat de prioriteit nu niet bij de tc ligt. En als er keuzes gemaakt moeten worden, valt de tc daar waarschijnlijk buiten. Dat is toch even slikken…
Paul Janssen is adviseur geo-standaarden bij Geonovum. Hij is lid van de Normcommissie geo-informatie en voorzitter stelseloverleg NEN 3610. Hij vertegenwoordigt Nederland bij CEN/TC 287.